1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a) | “joint venture”: een entiteit waarvan de financiële resultaten volgens de vermogensmutatiemethode worden gerapporteerd in de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederentiteit, op voorwaarde dat die uiteindelijke moederentiteit – direct of indirect – ten minste 50 % van haar eigendomsbelang houdt. Een joint venture omvat niet:
|
b) | “met een joint venture gelieerde partij”:
|
2. Een moederentiteit die, direct of indirect, een eigendomsbelang houdt in een joint venture of een met een joint venture gelieerde partij, past de IIR overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 toe op het haar toerekenbare deel van de bijheffing van die joint venture of die met een joint venture gelieerde partij.
3. De berekening van de bijheffing van de joint venture en de met de joint venture gelieerde partijen (tezamen een “joint venture groep”) vindt overeenkomstig de hoofdstukken III tot en met VII plaats als waren zij groepsentiteiten van een afzonderlijke MNO-groep of omvangrijke binnenlandse groep en als was de joint venture de uiteindelijke moederentiteit van die groep.
4. De door de joint venture-groep verschuldigde bijheffing wordt verminderd met het krachtens lid 2 aan elke moederentiteit toerekenbare deel van de bijheffing van elk lid van de joint venture-groep die onder de toepassing van lid 3 valt. Resterende bedragen aan bijheffing worden bijgeteld bij het totale bedrag aan UTPR-bijheffing op grond van artikel 14, lid 2.
Voor de toepassing van dit lid wordt onder “door de joint venture-groep verschuldigde bijheffing” verstaan het aan de moederentiteit toerekenbare deel van de bijheffing van de joint venture-groep.